Creatief met brin voor beste medezeggenschap

De koppeling van medezeggenschap aan het bekostigingssysteem van brin-nummers is niet altijd even logisch en dat kan in de praktijk hinderlijk zijn. Hoe eigenzinnig kunnen scholen de regels toepassen om de geest van medezeggenschap optimaal de ruimte te geven?

Elke school moet een medezeggenschapsraad hebben, en voor de overheid staat een ‘school’ in dit geval gelijk aan een brin-nummer voor de bekostiging van het onderwijs. Het idee daa.achter is dat er bij dat brin-nummer een schoolleiding hoort, dat er beleid wordt gemaakt en dat er dus op dat niveau medezeggenschap bij hoort, zegt Marcel Koning, beleidsmedewerker bij de AOb. In de praktijk zit het nogal eens anders in elkaar. “Ik ken een school met drie brin-nummers in één gebouw. Die moeten dus eigenlijk drie mr-en hebben, én dus ook drie schoolplannen. In de praktijk was er sprake van één schoolleiding en hebben ze het pragmatisch opgelost: drie verschillende kaftjes om hetzelfde schoolplan en drie mr-en die altijd samen vergaderen en in de praktijk dus één mr vormen.”

Bij de Spinoza scholengroep (Leidschendam, Voorburg en Den Haag) pakt het juist weer heel anders uit, vertelt bestuurder Peter Lamers. “Wij hebben acht scholen met in totaal maar vier brin-nummers.” Maar die acht scholen hebben wel allemaal een eigen medezeggenschapsraad, en er is niet bezuinigd op de faciliteiten. Bovenschools is er dan nog een gmr, waarvan de leden zijn gekozen door de acht afzonderlijke mr-en. Lamers: “We hebben inderdaad meer medezeggenschap georganiseerd dan wettelijk vereist is. En ja, dat brengt procentueel natuurlijk meer kosten met zich mee. Maar goede tegenspraak is wel wat waard.”

Bij Lucas-onderwijs in Den Haag en omstreken is sprake van ‘een gordiaanse knoop’ wanneer het gaat om de organisatie van de medezeggenschap, omschrijft Meindert de Schiffart, voorzitter van de gmr. Het verbaast nauwelijks, bij zo’n omvangrijke organisatie. Lucas Onderwijs heeft po en vo, bijna 4000 personeelsleden, 33.000 leerlingen, verspreid over zo’n 80 verschillende vestigingen. Toch is het gelukt om de medezeggenschap op de plek te krijgen waar de zeggenschap plaats vindt, zegt De Schiffart. “Het functioneert goed. We werken met deelraden per locatie. De motor draait, dan ga ik niet de hele tijd onder de motorkap kijken of het allemaal precies klopt.”  De koppeling brin-medezeggenschap uit de wet is bij een professionele onderwijsorganisatie als het Lucas uiteindelijk niet van doorslaggevend belang, vindt De Schiffart. Het gaat bij alle betrokkenen om goede medezeggenschap, op de juiste plek. De constructie van Lucas Onderwijs komt hij vaker tegen, zegt Marcel Koning. “Je moet kijken vanuit de praktijk: wat is het meest wenselijke om goede medezeggenschap te waarborgen.”

Leeg

Johan Bokdam van onderzoeksbureau Panteia dat in 2012 het evaluatierapport over de Wet medezeggenschap op scholen opstelde, herkent die praktijk ook. “Er wordt wel eens om de wet heen gewerkt omdat je toch wilt dat de medezeggenschap de formele zeggenschap volgt, dus op het niveau zit waar de besluiten worden genomen. Het gaat er toch om dat je in de geest van de wet handelt.” Zowel Koning als Bokdam spreken over ‘een leeg brin-nummer’. “Dan vindt er op brin-niveau feitelijk helemaal geen besluitvorming plaats. Maar hangen er bijvoorbeeld twee afzonderlijke locaties onder dat nummer, die wel eigen schoolleiding hebben en eigen beleid maken.” Koning vindt dat de medezeggenschap dan op locatieniveau plaats moet vinden, en dat betekent in de praktijk dat er dan twee deelraden worden gevormd. “Het is onlogisch om op brin-niveau een mr op te zetten, omdat er op dat niveau niks gemeenschappelijks is.”

Dat heeft wel enige consequenties. Een gmr wordt gekozen door de mr-en, niet door deelraden. In de praktijk gedragen deze deelraden zich natuurlijk als mr en kiezen zij de mensen voor de gmr. Marcel Koning: “Stel: een bestuur met acht scholen. Twee van de acht delen één brin-nummer, maar ze kiezen toch allebei een eigen afvaardiging van ouders en personeel naar de gmr. Dat kan geen kwaad, tot iemand de letter van de wet gaat lezen en gaat piepen, vaak gebeurt dat natuurlijk als er onenigheid is. Eén brin-nummer kan dan onbedoeld het dubbele aantal vertegenwoordigers in de gmr hebben.” Bovendien: als je dat zo met elkaar afspreekt moet je het wel vastleggen in het medezeggenschapsstatuut, adviseert Koning. “En je moet dan eigenlijk wel steeds checken of het draagvlak er nog wel is voor zo’n constructie omdat het toch afwijkt van de letter van de wet. En om nou elk jaar zo’n heel goedkeuringscircus op te tuigen… dat is nauwelijks te doen natuurlijk.”

Krimp

Er wordt al jaren gepraat over een vereenvoudiging van de bekostigingssystematiek in het voortgezet onderwijs. Staatssecretaris Sander Dekker heeft aangekondigd dit najaar met een nieuw wetsvoorstel te komen. Het huidige systeem is te complex. “Scholen, medezeggenschapsraden en toezichthouders hebben er last van”, stelt Dekker. De onvrede hangt deels samen met het feit dat een deel van de bekostiging gekoppeld is aan het brin-nummer. Nu er op grote schaal sprake is van krimp en fusies betekent het dat vestigingen worden gesloten, er soms lege brin-nummers over blijven of brin-nummers worden opgeheven. “Het is erg moeilijk om de bekostigingsconsequenties hiervan te doorzien”, schreef Dekker in april in een brief aan de Tweede Kamer. Bestuurders kunnen die effecten op de geldstroom zelf vaak al niet goed inschatten, en dat geldt in grotere mate voor medezeggenschapsraden en raden van toezicht: “Terwijl zij juist ook in zo’n situatie de risico’s willen weten.” De bekostigingssystematiek is te complex en het bevat ‘perverse prikkels’, stelde de Rekenkamer al eerder in een onderzoek. Daaruit bleek bijvoorbeeld dat bij twee schoolbesturen (vergelijkbaar onderwijsaanbod en vergelijkbaar aantal leerlingen) het ene bestuur ruim 1 miljoen euro meer kreeg dan het andere, omdat het meer brin-nummers heeft.

Kwaliteit

Lamers (scholengroep Spinoza) weet daar alles van. “Wij hebben nu vier scholen die één brin-nummer delen. Als we per twee scholen een brin-nummer zouden hebben, wat inhoudelijk prima te verdedigen is, zorgt dat extra nummer voor een ton aan extra inkomsten op jaarbasis. Als je als school uit fusies bent ontstaan en minder brin-nummers hebt, ben je dus in het nadeel. Dat kan toch niet de bedoeling zijn van het systeem? We streven toch allemaal naar goede onderwijskwaliteit?” Lamers vroeg al eens om aanpassing van de financiering bij het ministerie, maar kreeg nul op het rekest. Onlangs ging hij in hoger beroep en nu buigt de Raad van State zich over dezelfde zaak. Lamers: “Het gaat mij om de belangen van docenten en leerlingen. Het gaat om gelijke behandeling.” Het nieuwe wetsvoorstel ligt er nog niet, maar waarschijnlijk wordt een deel van de bekostiging in de toekomst gekoppeld aan een vestiging en niet meer aan een brin-nummer. Als de overheid de koppeling brin-medezeggenschap los gaat laten, brengt dat ook wel risico’s met zich mee, denkt Marcel Koning. “In het onderwijs is gekozen voor: elke school moet een mr hebben. Ook al zijn er maar 2 personeelsleden en 23 leerlingen. Je kunt je afvragen of dat wenselijk is, of dat niet een beetje teveel van het goede is en het onderwijs wel ten goede komt. Maar als je aan dat principe gaat knabbelen, dreigt natuurlijk een ijsschots effect: wat is dan de ondergrens, wanneer is een mr nog wél verplicht? Als je steeds een beetje eraf haalt, houd je op een gegeven moment niks meer over. Dan moet de overheid toch uitspraken doen over wat nog een school is, waar medezeggenschap bij hoort.”

Afstappen van de koppeling brin-medezeggenschap kan besturen op de gedachte ‘vrijheid blijheid’ brengen, waarschuwt Koning: “In het mbo hebben we gezien hoe dat mis kan gaan: daar heb je soms centrale medezeggenschap via de ondernemingsraad, die ruim gefaciliteerd is, en geen medezeggenschap meer per vestiging. Dat werkt dus niet. Dat gevaar zou ook kunnen dreigen in het po. Stel, je hebt een bestuur met 20 basisscholen. Die 20 scholen hebben nu allemaal, terecht, een eigen mr. Straks kun je als bestuurder zeggen: we schaffen al die kleine mr-etjes af, al dat vergaderen, we noemen de gmr gewoon mr. Dat zou een slechte ontwikkeling zijn.” De Schiffart ziet die dreiging ook: “Als je de koppeling loslaat, krijg je als school meer vrijheid en meer zelfstandigheid om de medezeggenschap zelf in te richten. Daar moet je wel mee om kunnen gaan. Niet iedereen is nog even professioneel en transparant op dat gebied.”

Beslissen op locatie? Dan ook daar de medezeggenschap

Paul van Meenen, onderwijswoordvoerder D66 in de Tweede Kamer en voormalig schoolbestuurder: “Ik vind dat je vanuit ouders en leerlingen moet redeneren. Die brin dat is natuurlijk een administratief overheidsdingetje. Een school is het gebouw waar jouw kind naartoe gaat en waar de docenten werken. Daar begint het voor mij en op dat niveau moet ook de medezeggen.schap plaatsvinden. Mijn indruk van de brief van de staatssecretaris is, dat hij af wil van nevenvestigingen en dislocaties en een vaste voet in wil voeren voor alle locaties, en niet alleen een hoofdvestiging. Ik vind dat dan ook elke vestiging, elk schoolgebouw, recht heeft op een medezeggenschapsraad, want daar worden beslissingen genomen. Of je nu een gebouw hebt met 125 leerlingen of 1200: het recht op medezeggenschap moet in de wet vast zijn gelegd. Uiteraard met de bevoegdheden en faciliteiten die daarbij horen. In de praktijk wordt het misschien vaak best goed geregeld, maar je moet niet afhankelijk zijn van de welwillendheid van een bestuurder. Waar je minimaal recht op hebt, dat moet in de wet staan.”