‘Opletten bij samenwerking’

Samenwerken is hot en handig, maar let op dat de medezeggenschappers weten wat er speelt en regel de medezeggenschap netjes, waarschuwen staatssecretaris Sander Dekker en de AOb.

In een krimpregio werken schoolbesturen graag samen aan toekomstbestendig onderwijsaanbod. Integrale kindcentra komen voort uit nieuwe samenwerkingen tussen kinderopvang en scholen. Passend onderwijs brengt scholen dichter bij elkaar en kleine besturen zoeken samenwerking om te overleven zonder hun zelfstandigheid en eigenheid te verliezen. Als een fusie te ver gaat, is samenwerking vaak het alternatief en dat is een trend met gevolgen.

Staatssecretaris Sander Dekker vroeg om onderzoek en op basis van het Ecorys-rapport ‘Bestuurlijke constructen in het funderend onderwijs’ schreef hij aan de Tweede Kamer: “Er ligt een belangrijke verantwoordelijkheid bij de besturen om bij het aangaan van samenwerkingen te borgen dat zij, als bevoegd gezag te allen tijde hun taken en bevoegdheden in volle verantwoordelijkheid kunnen uitoefenen en dat het intern toezicht en de medezeggenschap hun rol binnen de organisatie kunnen vervullen.” Dekker signaleerde meerdere gevaren, zoals bovenbestuurlijke medezeggenschap die de gmr van scholen passeert, samenwerkende besturen die bij meerderheid van stemmen beslissen zonder hun mr nog invloed te geven en gebrekkige transparantie doordat in schoolgids en jaarverslag nauwelijks aandacht is voor samenwerkingen en verbindingen.

Krachtenveld

Bij elke nieuwe samenwerking heeft de mr adviesrecht en in sommige gevallen kan er instemmingsrecht gelden. Maar zorgelijke woorden over de ruimte voor medezeggenschap zijn meer dan terecht, vindt AOb-trainer Saskia van der Schaaf. “De trend om meer samen te werken is al jaren aan de gang. Hoe meer OCW zich terugtrekt en de verantwoordelijkheid bij de besturen legt, hoe meer die de samenwerking op gaan zoeken.” Op zich prima, vindt ze. Bij passend onderwijs is een samenwerkingsverband zelfs verplicht. “Bij invalpools, krimp, ondersteuning in de vorm van een gezamenlijk stafbureau, bij overleg met een gemeente: dan is samen voorbereiden logisch. Samenwerking kan veel voordelen hebben, het is helemaal oké.” Maar breng als mr eens in kaart wat voor soort samenwerkingen jouw bestuur allemaal is aangegaan, adviseert ze. “Informele, maar ook formele samenwerking. Je moet als mr weten hoe dat krachtenveld eruitziet. Wat doet jouw directie of bestuur? Hoeveel wordt er samengewerkt, wat zijn de afspraken, op welke terreinen? Welke allianties heeft jouw bestuur precies? Wat zijn de doelen en afspraken, waar ligt elke bevoegdheid?”

Holdings, federaties, coöperaties en personele unies, volgens het onderzoek van het ministerie kent het onderwijs ze allemaal. De zeer divers geregelde bevoegdheden lijken niet overal in overeenstemming met de wet. De verantwoordelijkheid voor die praktijk ligt natuurlijk bij de schoolbesturen, stelt de staatssecretaris in zijn brief: “Houd de risico’s in de gaten.” Rol voor de mr volgens Van der Schaaf: weet welke verantwoordelijkheden er naar ‘boven’ zijn geschoven. Zoek uit in hoeverre je schoolbestuur nog autonoom is bij bepaalde besluiten. “Alles wat op die manier bovenbestuurlijk gebeurt, daar zit geen medezeggenschap op. Kom te weten wat er op dat niveau precies wordt besloten. Zorg dat je die informatie krijgt, want dat gebeurt dus niet automatisch.”

Bovenbestuurlijk

Bij passend onderwijs is dit een probleem, hoort ze van medezeggenschappers. “De ondersteuningsplanraad (opr) van het samenwerkingsverband is zo’n enorm bovenbestuurlijk geval en als lid van een mr of gmr sta je daar soms (te) ver van af. Ver boven jouw hoofd worden de plannen gemaakt, wordt het geld verdeeld en wordt er dus ook besloten over hoe het op jouw school en bij jou in de klas gaat. Die informatie moet naar de mr en gmr, maar daar moet je echt alert op zijn.”

Zeker nu blijkt dat er behoorlijk wat geld voor passend onderwijs ‘op de plank’ ligt moet de mr weten hoe het zit. “Hoeveel, wat gaan we ermee doen? Je moet van de werkvloer weten wat ze daar eventueel tekortkomen. En die informatie moet naar de opr.” Onderling contact tussen medezeggenschappers in een samenwerkingsverband en binnen een stichting is van groot belang, want hoe verder weg het beleid wordt bedacht, des te nuttiger is het om praktijkkennis en ervaringen in te brengen. “Je moet als opr weten wat er in de klas en op de werkvloer nodig is. De mensen in de klas weten bijvoorbeeld dat een aanvraag voor extra ondersteuning is afgewezen. Daar kun je dan vragen over stellen in de opr.”

Ontmoeting

Net als besturen moeten ook medezeggenschappers elkaar opzoeken, stelt Van der Schaaf. “Opr, gmr, mr, de pmr van een samenwerkingsverband: die moeten zicht hebben op wat er speelt, zorg dat je elkaar ontmoet. Als besturen samenwerken, moeten medezeggenschappers dat ook. Informatie uitwisselen, elkaar kennen en weten te vinden. Wat komen jullie tegen, wat speelt er, wat gaat er goed en waar loop je tegenaan?” De contacten binnen stichtingen moeten echt worden aangehaald, zegt Van der Schaaf. “Veel medezeggenschappers hebben elkaars mailadres niet eens. De mr-leden kennen alleen de andere mr-leden, hetzelfde zie je bij gmr en opr. De kennis uit de praktijk, de behoeften van de werkvloer, die moeten bij iedereen bekend zijn. Voldoet de hulp, heb je iets anders nodig? Die signalen moeten ook ‘boven’ terechtkomen.”

Praat met mr, gmr en opr samen!

De afdeling Scholing Medezeggenschap van de Algemene Onderwijsbond merkt dat het vaak schort aan de informatie-uitwisseling binnen de verschillende medezeggenschapsorganen van één samenwerkingsverband. “Je moet van elkaar weten: waarom werkt het zo, en kan het niet anders? Hoe pakken onze beslissingen op de werkvloer uit? Daar moet je elkaar voor kennen en durven benaderen.” Daarom zijn er speciale gezamenlijke trainingen, bedoeld voor de verschillende medezeggenschappers van één swv. “Als je elkaar kent is het makkelijker om met elkaar mee te denken. Het vergroot ieders betrokkenheid.”