Scholen en andere onderwijsinstellingen krijgen van de Rijksoverheid elk jaar 1 budget voor de kosten van materiaal en personeel. Dit budget heet de lumpsum. Instellingen bepalen zelf hoe ze de lumpsum besteden. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op het financiële beleid van onderwijsinstellingen.
Hoe hoog de lumpsum is, hangt af van het aantal leerlingen, hun leeftijd en het soort onderwijs. Hoe meer leerlingen, hoe groter het bedrag dat een schoolbestuur ontvangt.
In de begroting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) staat welk bedrag het ministerie per leerling beschikbaar stelt. Zo is er in 2018 gemiddeld € 6.900 beschikbaar per leerling in het basisonderwijs. En in het voortgezet onderwijs is in 2018 gemiddeld € 8.500 per leerling beschikbaar.
Schoolbesturen beslissen zelf waaraan ze hun lumpsumbudget uitgeven. Het overgrote deel hiervan gaat naar de salarissen van leraren en ander personeel. Van het overige deel kopen scholen bijvoorbeeld meubels en (digitale) leermiddelen.
Schoolbesturen leggen in het jaarverslag uit waaraan ze hun geld uitgeven. De Inspectie voor het Onderwijs is de externe toezichthouder aan wie ze verantwoording afleggen.
Prestatiebox: extra budget voor het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs
Bovenop de lumpsum krijgen scholen van de overheid een bedrag per leerling dat ze kunnen inzetten voor onder meer:
- taal en rekenen;
- wetenschap en techniek;
- cultuureducatie in het basisonderwijs;
- talentontwikkeling;
- professionalisering van leerkrachten en schoolleiders.
Dit bedrag wordt de prestatiebox genoemd. In 2018 is voor de prestatiebox in het basisonderwijs € 282 miljoen beschikbaar. Het budget voor de prestatiebox in het voortgezet onderwijs is in 2018 € 296 miljoen.