Zo is de inzet voor het mentoraat te beheersen

Bij het instemmingsrecht op het taakbeleid kijkt de personeelsgeleding in de medezeggenschapsraad ook naar het aantal uren voor mentortaken op school. In de praktijk komen docenten daar vaak niet mee uit. Wat zijn oorzaken en hoe kan de mr de situatie rond het mentoraat verbeteren?

Hij ziet op school dat zijn collega’s steeds meer uren krijgen voor hun mentortaken, zegt Steven Lameris, docent scheikunde. “De facilitering wordt beter, terecht. Maar de werkzaamheden nemen ook nog toe: het is een beetje dweilen met de kraan open.” Want de mentor van tegenwoordig heeft driehoeksgesprekken, coachgesprekken, leerlingbesprekingen, mentorlessen, geeft leefstijl-onderwijs, let op zorgleerlingen, heeft veel meer leerlingen dan vroeger die niet op overgaan staan: “er is veel werk bij gekomen.”

Dat merkt ook Floris IJsendorn, trainer bij de Algemene Onderwijsbond. “Het onderwijs kent veel trends. Denk aan items als de leerling centraal, eigenaarschap, de drie v’s, keuzetijd. De grote gemeenschappelijke deler bij al die vernieuwingen is dat leerlingen steeds meer invloed hebben op hun eigen leerroute. Ze hebben meer vrijheid om te kiezen wat ze wanneer doen. Op veel scholen wordt steeds minder klassikaal lesgegeven.”

Daar zit ook een nadeel aan, zegt de trainer. “Het is niet eenvoudig om al die keuzes te maken. Pubers maken eerder keuzes voor de korte termijn. En omdat ze nog niet zoveel levenservaring hebben, weten ze niet wat uiteindelijk het beste uitpakt.”

Mentor spin in het web

Om het keuzeproces in goede banen te leiden hebben leerlingen ondersteuning nodig, zegt IJsendorn. “Iemand die het gesprek aangaat: kies je een moeilijk vak of een makkelijke route? En wat heeft dat voor consequenties?” Dat maakt de rol van de mentor steeds belangrijker. “De mentor is een spin in het web die alles in de gaten houdt en de losse draadjes met keuzes van leerlingen probeert te verbinden en te borgen.” Dat kost dus tijd, constateert IJsendorn. Tijd om zo’n systeem toe te lichten, meer individuele gesprekstijd met leerlingen om hen te begeleiden in hun keuzes. Een mentor heeft ook meer administratief werk, bijvoorbeeld leerlingvolgsystemen bijhouden. “Bij nieuwe onderwijsconcepten gaat het vaak minder om cijfers, maar om inzet en getoonde motivatie. Een rapport is geen cijferlijst meer, maar een verhalend document. Een stukje schrijven, en dat eventueel bespreken met ouders en leerling, kost veel meer tijd dan een cijfer invullen.”

Uit onderzoek blijkt bovendien dat het niet heel goed is gesteld met het sociale welbevinden van veel leerlingen. Gezien de overbelasting van de jeugdzorg en de lange wachtlijsten, komt een deel daarvan op school terecht “en dat landt als eerste op het bordje van de mentor”, ziet IJsendorn.

Oudercontact is intensief

Nog een taakverzwaring voor de mentor: oudercontacten. “Ouders kunnen je mailadres hebben, je mobiele nummer, ze whatsappen: het is meer normaal geworden dat ouders contact hebben met de docenten en zeker met de mentor van hun kind.” Ouders rekenen op een snelle reactie. “Dat werk speelt zich bovendien vaak af na 18 uur, omdat ouders werken”, zegt een voormalige mentor. IJsendorn wijst erop dat scholen niet altijd goede afspraken maken over dit onderdeel van de mentortaak.

“Als mentor krijg ik steeds meer taken en verantwoordelijkheden”, zegt een docent die niet met naam genoemd wil worden. “De tijd die ik per leerling krijg komt absoluut niet overeen met de werkelijkheid.” Op zijn school heeft hij per schooljaar 75 minuten per leerling. “Na drie maanden zat ik al op bijna 60 minuten per leerling. Ouderavond, driehoeksgesprekken met ouders, mentorenoverleg, kerstontbijt; het tikt allemaal hard aan. Dat zijn alleen de officiële momenten, daar zitten telefoontjes, mails en gesprekken met ouders nog niet eens bij. Ik heb al een aantal noodgesprekken gehad dus ben eigenlijk al door mijn tijd heen.” Deze docent heeft de mr ingeschakeld: “Ik hoop dat ze het aan de orde stellen bij de schoolleider.”

Beschrijf en controleer

Wat kan de medezeggenschapsraad doen om ervoor te zorgen dat mentoren voldoende uren krijgen om niet overbelast en overvraagd te raken? Er is geen standaard voor. Een mentor: “Als docent bovenbouw havo-vwo krijg ik 40 uur als vaste voet, en daar bovenop 1,5 uur per leerling. Voor 20 leerlingen kom ik op totaal 70 klokuren per schooljaar. Dat is veel te weinig.”

IJsendorn: “Wat goed zou kunnen werken: zorg als medezeggenschapsraad dat er een goede beschrijving komt van het mentorschap. Wat valt er onder? Hoe vaak heb je een klassikaal mentoruur? Hoe vaak heb je een oudergesprek? Hoe vaak voer je een gesprek met een individuele leerling? Hoeveel tijd ben je kwijt aan voorbereiding en achteraf aan administratie? Er zijn nu nauwelijks data. Een precieze definitie zou helpen en dan kun je ook controleren of het klopt.”

Haal de werkvloer erbij

In het taakbeleid staat weliswaar een aantal uren voor het mentoraat, maar meestal is niet bepaald wat een leraar daarin moet doen. Dat zorgt voor veel onderlinge verschillen, en soms ook wel voor scheve ogen. “Een mentor die veel doet door leerlingen goed te volgen en begeleiden werkt zich vijf slagen in de rondte en krijgt daar evenveel uren voor als de collega die de kat uit de boom kijkt.” Dat kan knellen in het team. “En voor de leerlingen is het ook niet altijd begrijpelijk dat de één veel meer begeleiding krijgt dan de ander. Zo’n verschil in zorg binnen dezelfde school is niet goed uit te leggen. Je kunt aan een tiener niet zondermeer vragen: wanneer denk je dat je me nodig hebt? Dat weet een middelbare scholier niet. Je moet iets aanbieden en het gesprek soms opzoeken.”

Probeer daar met de mr een rol in te spelen, adviseert Floris IJsendorn. Zorg voor ‘voeding’ van de werkvloer: inventariseer de meningen. Er hoeft geen consensus te zijn, maar de mr heeft informatie nodig om het gesprek met de schoolleiding te voeren. “Werk een definitie uit: wat moet je minimaal doen als mentor? Spreek je elke leerling twee keer per jaar of geef je je mobiele nummer en is dat voldoende? Als je een taakomschrijving hebt, kun je proberen om daar tijd aan te koppelen. Zowel ouders, leerlingen als personeel moeten helder hebben hoe de school een soort ‘uniform mentoraat’ invult. Een bijkomend voordeel: dat kun je ook meer samenwerken, uitwisselen en overleggen met je collega’s: dat scheelt op den duur zeker tijd.”

Bied scholing aan

Informeer als medezeggenschapper ook naar mogelijkheden tot professionalisering, adviseert IJsendorn. “Het mentoraat is bijna een baan op zich en wordt dus steeds belangrijker. Maar niet iedereen die voor de klas staat, is ook een goede mentor.”

Hoewel weinigen voor het onderwijs kiezen vanwege het mentorschap, krijgt vrijwel elke leraar er mee te maken. Weigeren is zelden mogelijk. De vraag hoe je te ontwikkelen tot een goede mentor kan een gespreksonderwerp zijn met collega’s, al durft zeker niet iedereen persoonlijke twijfels te delen. Kan elke docent sociaal-emotioneel leed herkennen of beoordelen of een leerling iets echt niet kan of wil? Welke aanpak werkt bij een slechtnieuwsgesprek? Wat te doen met ouders die zich onbereikbaar houden voor docenten?
IJsendorn: “Zulke vaardigheden zijn te trainen. Als mr kun je voorstellen dat er scholingsaanbod voor komt.” Het is immers de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur en de schoolleiding dat het personeel het juiste gereedschap heeft, tijd en kennis, om de taken goed uit te voeren. IJsendorn: “Stel dat je als personeelslid 150 uur hebt voor je mentortaken, dat gaat om veel geld. Dan kun je het maar beter efficiënt inzetten. Scholing is dan geen gek idee.”

Denk ook eens aan duo-mentoraat

Sandra Bloemsma is teamleider brugklassen, docent Nederlands en mentor van een havo-vwo brugklas op het Christelijk Lyceum in Apeldoorn. Een nieuwe werkwijze beoogt de werkdruk van het mentoraat te beperken.

Bloemsma werkt al meer dan 20 jaar in het onderwijs en is ‘bijna altijd’ ook mentor geweest. “Toen ik even geen mentortaken had, miste ik het. Vooral het contact met de leerlingen.” Als teamleider hoorde ze dat het mentoraat bij collega’s tot veel werkdruk leidde en met inzet van NPO-gelden kwam er op het Christelijk Lyceum een werkgroep Versterkt Mentoraat.

Hoe werkt die versterking?

“We willen graag dat iedere docent ook mentor is, zonder extra werkdruk. We hebben nu een pilot met duo-mentoraat: ik heb in een klas met 23 leerlingen nu elf mentorleerlingen, mijn duo-collega heeft er twaalf. Dat scheelt aanzienlijk in de tijd voor gesprekken met leerlingen, driehoeksgesprekken et cetera. Bovendien kunnen we sparren als dat nodig is. Startende docenten koppelen we aan een ervaren collega. Los van de mentorlessen krijgt iedereen zes taakuren per mentorleerling. Dat kan deels omdat het team hiervoor gekozen heeft bij de inzet van de werkdrukmiddelen.”

Is het mentoraat zwaarder geworden?

“Dat geluid hoor ik wel. We hebben allemaal te maken met kritische ouders die veel eisen stellen aan hun kinderen. Pubers ervaren druk van sociale media, leerlingen hebben last van fomo (fear of missing out, red.) en corona heeft ook veel sporen nagelaten. Leerlingen hebben ervaren dat ze zomaar uit hun sociale context gehaald kunnen worden, dat de wereld er ineens heel anders uit kan zien. Sommige kinderen zijn eenzaam geweest, dat heeft zeker effect op hun welbevinden nu.”

Hoe gaat het nu verder?

“Het beleidsplan van de werkgroep Versterkt Mentoraat is uitvoerig en plezierig besproken in de medezeggenschapsraad. Zij wezen ons op blinde vlekken en zo konden we zaken aanpassen. Het contact verliep vooral via de personeelsgeleding. Zij vonden het duo-mentoraat een goed voorstel en konden het dus toelichten aan de andere mr-leden.”

Aangezien de NPO-gelden in schooljaar 24-25 op zijn is de school nu aan het puzzelen. “Je kunt je geld maar één keer inzetten. Maar bij de gesprekken over inzet van de werkdrukmiddelen bleek dat iedereen het mentoraat erg belangrijk vindt.”

Ook interessant voor jou